Het is ruim vijftig jaar geleden dat Nederland voor het eerst opschrikte door gewelddadige acties van Molukse jongeren. Zij vroegen aandacht voor het lot van de Molukse minderheid. Het waren de eerste politieke terreuracties in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis. De Molukkers meenden in hun recht te staan in hun streven naar een onafhankelijke Molukse republiek, de RMS, los van Indonesië. Een streven dat aanvankelijk, eind jaren veertig, door Nederland was gesteund, maar dat, onder meer door de veranderde internationale machtsverhoudingen, in de loop der jaren een illusie zou blijken en in het vergeetboek dreigde te raken. Intussen leefde de Molukse minderheid, voor een groot deel bestaand uit oud-KNIL-militairen en hun verwanten, in hoge mate geïsoleerd van de Nederlandse meerderheid. In woonoorden, nauwelijks geïntegreerd in de samenleving, veelal geconfronteerd met een hoge werkloosheid en een laag opleidingsniveau van de jeugd.

De bezetting van de woning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar door 33 Molukkers in de vroege ochtend van 31 augustus 1970 kwam als een volslagen verrassing. Een politieagent die de ambassade bewaakte, kwam bij de actie om. De Molukkers beschouwden het geplande bezoek van de Indonesische president Soeharto als een regelrechte provocatie. Ze eisten hernieuwde aandacht voor de RMS. Na de nodige onderhandelingen met de regering kwam er een einde aan de bezetting zonder dat er nieuwe slachtoffers vielen.

Nieuwe geweldsincidenten

Voor de Molukse minderheid veranderde er weinig. Een reeks ernstige geweldsincidenten gedurende de jaren zeventig volgde. Bij een treinkaping in het Drentse Wijster op 2 december 1975 werden 75 personen gegijzeld en vielen drie doden. Bij een gijzeling van 40 personen in het Indonesische consulaat-generaal in Amsterdam, twee dagen later, viel eveneens een dodelijk slachtoffer. Om de gemoederen tot bedaren te brengen werd in 1976 een gemengd Nederlands-Moluks overlegorgaan in het leven geroepen, naar de voorzitters de commissie-Köbben-Mantouw genoemd, evenals een exclusief Moluks Inspraakorgaan Welzijn Molukkers. Veel perspectief konden deze organen echter niet bieden. Te minder omdat de regering geen gehoor gaf aan de politieke wens van een onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken.

De golf van gewelddadige Molukse acties bereikte zijn hoogtepunt in 1977 met de kaping van een trein en de gijzeling van 110 passagiers bij het Drentse De Punt. Gelijktijdig werd er een school in Bovensmilde bezet, waarbij 105 kinderen en vijf leerkrachten werden gegijzeld. Pas op 11 juni slaagden Bijzondere Bijstandseenheden erin een einde te maken aan de acties. Zes kapers en twee passagiers lieten het leven, achteraf een omstreden ingreep.

Het Molukse probleem op de politieke agenda

‘De Punt’ en ‘Bovensmilde’ markeerden een cesuur. Naarmate het geweld escaleerde werd de Molukse gemeenschap hierop in de publieke opinie aangekeken, ook al bestond er nog steeds sympathie voor de Molukse idealen. In politieke kringen begon het besef door te dringen dat de verhouding tussen Nederlanders en Zuid-Molukkers vanaf dat moment alle aandacht verdiende. Premier Den Uyl en minister van Justitie Van Agt verklaarden dat na afloop van de gijzelingen nadrukkelijk. De verzande dialoog moest worden losgetrokken. Een regeringsnota over de problematiek van de Molukse minderheid in Nederland zou de leidraad moeten worden voor een uitvoerig debat in de Tweede Kamer. De Molukse kwestie stond daarmee definitief op de politieke agenda.

De twaalfde dag van de treinkaping bij De Punt, een van de politieke terreuracties in de jaren zeventig, 3 juni 1977. Beeld: Hans Peters, Nationaal Archief / Anefo.

De twaalfde dag van de treinkaping bij De Punt, een van de politieke terreuracties in de jaren zeventig, 3 juni 1977. Beeld: Hans Peters, Nationaal Archief / Anefo.

De nota over de problematiek van de Molukse minderheid

De secretarissen-generaal van de meest betrokken ministeries stelden de nota met de grootst mogelijke spoed op. Uitstel zou tot onrust in de Molukse gemeenschap leiden. Dat nam niet weg dat zij pas in 1978, onder het kabinet-Van Agt, kon worden gepubliceerd en besproken. De nota behandelde een heel scala aan onderwerpen. Voor iedereen aanvaardbare oplossingen bood zij niet. De regering kon en wenste bijvoorbeeld het streven naar een onafhankelijke Zuid-Molukse republiek niet te ondersteunen. Repatriëring wilde zij niet stimuleren. Huisvesting in aparte woonwijken zou zij zo veel mogelijk ontmoedigen. Van handhaving of versterking van het zelfgekozen isolement kon geen sprake zijn. Wel zag de regering mogelijkheden tot integratie met behoud van de eigen identiteit. Daar lag vooral ook een taak voor het onderwijs. Inspraak- en overlegprocedures op alle mogelijk niveaus moest de deelname van de Molukse gemeenschap aan het democratische besluitvormingsproces bevorderen.

Debat over een ‘kille nota’

Op 29 mei en 5 juni 1978 vond in een openbare commissievergadering het debat plaats over de nota. Het meest opvallend was het vrijwel algemeen gedeelde gevoelen dat de nota kil was. Rationeel en gevoelsarm en te weinig rekening houdend met de Molukse emoties. Maar er was ook veel lof over de diepgang van de nota en voor de erkenning van in het verleden gemaakte fouten. ‘De nota is overzichtelijk, de nota leutert niet, zij geeft zonder breedsprakigheid informatie en zet beleidslijnen uit.’ Aldus commissievoorzitter Annelien Kappeyne van de Coppello (VVD).

Ook onderschreef de commissie in grote meerderheid, vooral op juridische gronden, de opvatting van de regering dat zij het politieke RMS-ideaal niet kon ondersteunen. Maar zij stemde ook in grote meerderheid in met de in de nota geformuleerde beleidsdoelen. Die zouden zijn gericht op nevenschikking van minderheids- en meerderheidsculturen in het sociaal-cultureel werk, het onderwijs en de huisvesting. Ook was er lof voor de regeling van de pensioenen van de voormalige KNIL-militairen, een erkenning van gemaakte fouten. Wel waren er een paar moties voor nodig om de regering te doen afzien van het opleggen van een gemengd karakter aan een permanent adviesorgaan.

Met dit alles was de politieke agendering van de problemen van de Molukse gemeenschap definitief een feit. Daarmee was ook het tij gekeerd voor het radicale Molukse nationalisme. De bezetting van het Provinciehuis in Assen op 13 maart 1978, waarbij twee doden vielen, kon zelfs in Molukse kring niet meer op onvoorwaardelijke steun rekenen.

De regeringsnota De problematiek van de Molukse minderheid in Nederland.

Het debat in de Bijzondere Commissie voor de problematiek van de Molukse minderheid in Nederland hier en hier.