Het was even wennen in 1973: een PvdA-minister op Buitenlandse Zaken. In de eerste maanden van het kabinet-Den Uyl (PvdA, KVP, ARP, D’66 en PPR) moest Max van der Stoel zijn plaats als minister bevechten in een gepolariseerde omgeving. PvdA en PPR vonden dat hij te weinig deed voor de kroonjuwelen van Keerpunt 1972. De erkenning van bevrijdingsbewegingen in zuidelijk Afrika en het, in NAVO-verband, zoveel mogelijk uitsluiten van de ondemocratische bondgenoten Portugal en Griekenland. Op rechts meende men daarentegen dat Van der Stoel zich onvoldoende verzette tegen zijn linkse achterban en zich te veel bezig hield met ‘getuigenispolitiek’. Zoals de omstreden beslissing in mei dat een marine-eskader, op weg naar het Verre Oosten, niet mocht bunkeren in Zuid-Afrika. Of de emotionele veroordeling van de militaire staatsgreep in Chili in september.

Begin oktober, na het uitbreken van de Yom Kippoeroorlog, waren alle partijen het korte tijd met elkaar eens. Het kabinet veroordeelde de aanval van Syrië en Egypte op Israël en kreeg vrijwel unanieme steun in de Kamer. Oppositieleiders Hans Wiegel (VVD) en Roelof Kruisinga (CHU) stelden zich zo mogelijk nog fermer achter Israël op dan de anderen. De situatie veranderde echter toen Nederland aan het eind van de maand werd geconfronteerd met een olieboycot door de Arabische landen. De kritiek op het buitenlandbeleid zwol weer aan. VVD en CHU grepen het olie-embargo aan om kritiek op het kabinet te spuien.

Politieke munt?

De confrontatie met Van der Stoel vond plaats tijdens de behandeling van zijn begroting, op 28 en 29 november en 5 december. Ook KVP en ARP drongen aan op voorzichtigheid. De KVP-fractie oordeelde aan de vooravond van dat debat: ‘In onze interventie zal één van de adagia zijn “minder nadruk op het getuigen, meer nadruk op het Nederlands belang”.’ Deze kritiek was mild vergeleken bij de verwijten van de kant van VVD en CHU. Volgens Hans de Koster (VVD) bezat het kabinet ‘een seismograaf, aanvaarde erfenis van het oppositie voeren, die continu blijft reageren op misstanden elders en alles in het werk stelt om daarbij haantje de voorste te zijn en te blijven’. Bevriende landen vonden deze houding volgens hem ‘belachelijk’. Het leidde er toe dat het Nederlandse bedrijfsleven ‘in een toenemend aantal landen […] orders aan zijn neus voorbij ziet gaan’.

Volgens Kruisinga verwarde het kabinet ‘het doen van ethische uitspraken met het voeren van een beleid’.[1] De aanval van de oppositie overtuigde niet. Een verband met het Midden-Oostenbeleid was moeilijk te leggen. Concrete voorbeelden konden De Koster en Kruisinga niet geven. De kritiek was bovendien in tegenspraak met hun eerdere steun van het kabinet aan Israël. Het wekte zo al niet de indruk dat VVD en CHU hun mening wijzigden onder de Arabische druk. Dan toch op zijn minst de schijn dat zij politieke munt probeerden te slaan uit de olieboycot.

Hans de Koster (VVD) in de Tweede Kamer tijdens het debat over het beleid van minister Max van der Stoel. 5 december 1973. Beeld: Nationaal Archief / Anefo.

Hans de Koster (VVD) in de Tweede Kamer tijdens het debat over het beleid van minister Max van der Stoel. 5 december 1973. Beeld: Nationaal Archief / Anefo. 

Botsende PvdA’ers. Max van der Stoel probeert langs partijgenoot Piet Dankert te lopen. De foto stond op 6 december 1973 op de voorpagina van de meeste landelijke en provinciale dagbladen. Beeld: Nationaal Archief / Anefo.

Botsende PvdA’ers. Max van der Stoel probeert langs partijgenoot Piet Dankert te lopen. De foto stond op 6 december 1973 op de voorpagina van de meeste landelijke en provinciale dagbladen. Beeld: Nationaal Archief / Anefo.

Wederzijdse afhankelijkheid

Max van der Stoel verraste vriend en vijand met zijn gepassioneerde verdediging. Hij verzette zich tegen de ‘absurditeit’ van de veronderstelling dat zijn beleid te getuigend zou zijn geweest en daardoor tot de Arabische olieboycot zou hebben geleid. Herhaalde malen wees de minister De Koster en Kruisinga erop dat zij hun verwijten onvoldoende hadden gesubstantieerd. (‘Opnieuw rijst de vraag: Bewering en bewijs!’) Sprekend over ‘de koopman en de dominee’ verwees hij naar de ‘vele stuurlui’ waarvan de besten ‘altijd aan de wal staan’.

Van der Stoel legde uit dat zijn beleid gebaseerd was op ‘een aantal fundamentele doelstellingen’. Deze omvatten (‘uiteraard ook’) de behartiging van nationale belangen, ‘maar in een wereld van grote wederzijdse afhankelijkheid en complexe structuren kan men dit aspect niet los zien van grotere doeleinden, zoals het streven naar handhaving van vrede, veiligheid, het bevorderen van een internationale rechtsorde, de bescherming van de mensenrechten, het bestrijden van gevaarlijke spanningshaarden, en het bestrijden van sociale en economische onrechtvaardigheid’. Om die doelen te bereiken moest Nederland soms handelend optreden, soms discrete diplomatie bedrijven, en soms ‘oordelen en overtuigingen’ kenbaar maken. Dat betekende echter niet ‘overal en bij alle gelegenheden banvloeken te slingeren naar ieder land, waarvan het regeringssysteem niet bevalt’.[2]

Max van der Stoel houdt zich staande

Deze uiteenzetting viel goed in de Kamer. KVP’er Marius van Amelsvoort sprak van ‘een indrukwekkend betoog’. Daar kwam bij dat Van der Stoel zijn beleid ook tegenover de kritiek van links staande hield. Hij gaf niet toe aan de forse druk om over te gaan tot erkenning van de republiek die de bevrijdingsbeweging PAIGC in de Portugese kolonie Guinee-Bissau had uitgeroepen. Daarvoor moest volgens hem eerst worden voldaan aan de volkenrechtelijke voorwaarden. Ook weerstond hij de eis van PvdA en PPR om NAVO-oefeningen met Griekenland stop te zetten. Het was volgens hem effectiever gezamenlijk met andere bondgenoten op te treden om Griekenland weer in het democratisch gareel te krijgen.

Ten slotte bestreed de minister de kritiek van met name de PvdA op de kwaliteit van zijn ambtenaren. Zo zou de ambassade in Chili na de staatsgreep te weinig hebben gedaan om politiek vervolgden te helpen. Van der Stoel ontkende dat. Volgens hem werkte de diplomatieke dienst ‘met toewijding, met een geweldige inzet van krachten en zonder dat men zich zelf spaart’. Eventuele kritiek moest aan de minister worden gericht.

Zelfs van de (rechtse) Telegraaf kwam er lof omdat de minister had laten zien dat er grenzen bleken te zijn aan de ‘getuigenispolitiek’. Het katholieke dagblad De Tijd concludeerde: ‘Van der Stoel toonde zich in dit debat veel behoedzamer dan de oppositie hem schildert en dan zijn partijgenoten vaak lief is.’