Met de huidige Conferentie voor de toekomst van Europa probeert de EU in de komende jaren tot een gezamenlijke visie te komen over haar eigen waarden en identiteit om krachtiger uit de coronacrisis te komen. Het debat hierover kent een lange voorgeschiedenis. Al in 1973, niet toevallig ook tijdens een mondiale crisis, werd een eerste poging ondernomen om een ‘Europese identiteit’ te formuleren. In de Tweede Kamer stuitte het plan destijds op kritiek van een aantal kleine partijen.

De Europese identiteit

In juni 2021 gebeurde er iets opmerkelijks tijdens een bijeenkomst van de Europese Raad: 17 regeringsleiders en staatshoofden schreven een brief aan Commissievoorzitter Ursula von der Leyen om te benadrukken dat de strijd tegen discriminatie van de LHBTI-gemeenschap moest worden geïntensiveerd als reactie op omstreden Hongaarse wetgeving. Dit was een voor de Europese Raad ongebruikelijk ferme uitspraak over nationale wetgeving in een van de lidstaten. Mark Rutte deed er nog een schepje bovenop door te stellen dat Hongarije niets meer in de Europese waardengemeenschap te zoeken had als het land zijn beleid niet zou aanpassen.[1] Gelijksoortige kritiek vanuit de Europese Commissie en West-Europese regeringsleiders richtte zich naast Hongarije ook op Polen.[2] Maar niet iedereen deelde die kritiek; rechts-conservatieve politici prezen de koers van Hongarije en Polen omdat zij zich sterk maakten voor het ‘Joods-Christelijke Europa’, nationale autonomie en het traditionele gezinsleven.[3]

De vraag is dus over welke ‘Europese waardengemeenschap’ Rutte het had in zijn kritiek op Hongarije. Deze vraag heeft Europese en nationale politici al decennia beziggehouden, en de eerste poging om hier een concreet antwoord op te formuleren vond plaats in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ook toen bleek dit een lastige opgave.

Europese top in Kopenhagen, december 1973. Foto: Jean Louis Debaize, Mediatheek Europese Commissie.

De Europese Identiteitsverklaring

In december 1973 probeerden de negen ministers van Buitenlandse Zaken tijdens de Topconferentie in Kopenhagen waarden te formuleren die de Europese Gemeenschappen (EG; voorloper van de EU) onderling verbonden en waarmee de EG zich onderscheidden van de rest van de wereld. De timing was niet toevallig. Hoewel er sinds 1958 discussie was over de gewenste mate van supranationaliteit en intergouvernementaliteit, stond er tot 1973 één ding vast. EG-lidmaatschap bracht economische voorspoed. 1973 vormde wat dat betreft een kantelpunt.[4] De oliecrisis had de wereldeconomie een dreun gegeven en er ontstond een economische recessie die op nationaal niveau werd aangepakt. De negen EG-lidstaten dreigden mede door deze nationale reflex uit elkaar te groeien en de Europese samenwerking leek te stagneren.[5] Sterker nog, er heerste een heuse crisissituatie. De Kopenhagenconferentie werd door de deelnemers gezien als een cesuur. De Gemeenschap zou uit elkaar vallen of een impuls krijgen, uiteindelijk gebeurde het laatste.[6]

De ministers zochten vanwege de economische tegenspoed andere herkenningspunten waar de EG-lidstaten zich gebonden door voelden. Dit resulteerde in de Europese Identiteitsverklaring. Daarin stelden zij vast dat de lidstaten geworteld waren in een gemeenschappelijke ‘Europese beschaving’. Onder andere geuit in het respecteren van het individu, rechtsstatelijkheid, bescherming van mensenrechten en representatieve democratie. Naast deze algemene beginselen werd het streven geformuleerd om als één entiteit op te treden op het wereldtoneel, ‘distinct and original’ ten opzichte van de VS.[7]

Premier Den Uyl (r) en minister Van der Stoel - Europese identiteit

Europese top in Kopenhagen, december 1973. Foto: Jean Louis Debaize, Mediatheek Europese Commissie.

Behandeling in de Kamer

Voornamelijk dit laatste punt zorgde voor enige onrust tijdens het commissiedebat voor Buitenlandse Zaken op 28 januari 1974. De grote politieke partijen namen in het begin van de jaren zeventig vrijwel identieke standpunten in over Europese integratie en hadden er weinig belangstelling voor. De kleine partijen ervaarden de identiteitsverklaring echter als bedreigend.[8] Bart Verbrugh (GPV) vroeg minister Max van der Stoel hoe het mogelijk was dat de ‘identiteit’ van Europa een ‘gemeenschappelijk erfdeel, beschaving, levensbeschouwing en gemeenschappelijke idealen’ omvatte, terwijl de verklaring ook opriep tot een onafhankelijkere positie ten opzichte van de VS. Volgens Verbrugh was dit compleet ten onrechte, aangezien de Amerikanen en Canadezen van Europeanen afstamden. Verbrugh zag in het document vooral een Franse poging om de ‘Gaullistische conceptie’ van Europa nieuw leven in te blazen. Anti-Atlantisch en intergouvernementeel. Zelf stelde hij voor om de EG open te stellen voor Canadees lidmaatschap.[9]

Superioriteitsgevoel

Marcus Bakker (CPN) sloot hier deels op aan. Volgens hem was de crisis in de EG te danken aan een verscherpte tegenstelling tussen Europa en de VS die door president Nixon werd aangezwengeld. De identiteitsverklaring liet zien dat deze Atlantische botsing was doorgedrongen tot de EG, maar volgens Bakker liet de beoogde oplossing te wensen over. ‘Het enige wat nu overblijft, is een soort opgeblazen superioriteitsgevoel, dat dan “Europese identiteit” moet heten.’[10] Ook Henk Waltmans (PPR) was over de inhoud van het document niet te spreken. Hij vond het ‘op z’n Frans – wijdlopig en abstract (…)’ geformuleerd. Bovendien, zo vroeg Waltmans zich af, hoe geloofwaardig was het om een beroep op democratie en mensenrechten te doen? Frankrijk was immers actief bezig om de autoritair bestuurde landen Spanje en Portugal bij de EG te betrekken.[11]

Minister Van der Stoel begreep de zorgen over de abstracte identiteitsverklaring en stelde voorop dat het een eerste poging was tot ‘een familieportret’. Hij gaf aan dat de vaagheden over de identiteit tijdelijk waren: ‘de gedachte is dat, naarmate de Europese integratie vordert, de Europese identiteit nader, meer gedetailleerd en meer nauwkeurig zal worden omschreven.’ Dit nam de zorgen niet weg, vooral niet bij Verbrugh: ‘zoals men weet, kunnen familieleden een geheel andere buitenlandse politiek willen voeren.’[12] Uiteindelijk werden de beginselen uit de identiteitsverklaring in stappen nader uitgewerkt, met het bekendere Tindemansrapport uit 1975 als eerste uitvloeisel. Veel gevolg kreeg dat rapport overigens niet, mede vanwege gebrek aan enthousiasme bij nationale overheden.

Vandaag en in de toekomst

Tot op heden is het vraagstuk van ‘de Europese identiteit’ nog niet afgerond.[13] Het is ook niet waarschijnlijk dat dit in de nabije toekomst gaat gebeuren. Hoewel het voor de negen lidstaten in de jaren zeventig al een enorme opgave was om gedeelde waarden te formuleren, is dat voor de huidige Unie nog sterker het geval. Met de lancering van de Conferentie over de toekomst van Europa probeerde de EU in crisistijd burgers te betrekken bij het identiteitsvormingsproces. Dit heeft tot nu toe ook breuklijnen blootgelegd. Eén kamp stelde bijvoorbeeld mensenrechten centraler te willen stellen, terwijl rechts-conservatieven aangaven het ‘Joods-Christelijke Europa’ te willen verdedigen.[14] De ophef rondom de LHBTI-wetgeving in Hongarije heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat niet alle lidstaten de in 1973 geformuleerde waarden van mensenrechten en rechtsstatelijkheid op dezelfde manier interpreteren en onderschrijven.

[1] Clara van de Wiel, ‘Rutte over Hongarije: als ze zich niet aanpassen aan de EU “moeten ze eruit”’, NRC Handelsblad, 24 juni 2021; Dries Hiroux en Freek Willems, ‘“Achterlijke wet” van “schaamteloze” Orbán: Europese leiders veroordelen “quasi unaniem” Hongaarse anti-homowet’, VRTNWS, 25 juni 2021.
[2] Jenne Jan Holtland, ‘Welkom in Swidnik, de eerste lhbt-ideologie-vrije’ zone in Polen, de Volkskrant, 25 juni 2020.
[3] Mark Duursma, ‘Eurosceptische partijen trekken samen op tegen EU’, NRC Handelsblad, 2 juli 2021.
[4] Dit was althans waar nationale overheden en het bedrijfsleven van overtuigd waren. In realiteit was de naoorlogse economische groei van West-Europa maar voor een deel te danken aan de EG en bovendien lastig in precieze cijfers uit te drukken. Zie onder meer: Kiran Klaus Patel, Project Europe (Cambridge 2020) 112-115.
[5] Hilde Reiding, ‘1973-1986: De teleurstellende Europese werkelijkheid’ in: Harryvan en Van der Harst (red.), Verloren consensus p. 103-142, aldaar 103.
[6] Kees Sikkink, ‘Euro-top pakt oliecrisis aan. Uiteenvallen gemeenschap voorkomen’, de Volkskrant, 17 december 1973.
[7] Declaration on European Identity (Kopenhagen, 1973).
[8] Voor de consensus over de EG bij de grote Nederlandse politieke partijen in de late jaren zestig en begin jaren zeventig, zie: Jan Willem Brouwer en Johan van Merriënboer, ‘1958-1972: Voet geven aan Europa’ in: Anjo G. Harryvan en Jan van der Harst (red.), Verloren consensus. Europa in het Nederlandse parlementair-politieke debat, 1945-2013 (Amsterdam 2013) p. 61-101; Zie ook, voor de achterliggende redenen voor euroscepsis bij de hier genoemde kleine partijen.
[9] Handelingen II 1973/74, verslag van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, 28 januari 1974, p. B2.
[10] Handelingen II 1973/74, verslag van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, 28 januari 1974, p. B5.
[11] Handelingen II 1973/74, verslag van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, 28 januari 1974, p. B7.
[12] Handelingen II 1973/74, verslag van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, 28 januari 1974, p. B9, B11.
[13] Report on European Union (1975).
[14] Conferentie over de toekomst van Europa.