Op 16 februari 1972 stuurde minister van Justitie Dries van Agt een brief naar de Tweede Kamer over zijn voornemen drie Duitse oorlogsmisdadigers Ferdinand aus der Fünten, Franz Fischer en Joseph Kotalla, ‘De Drie van Breda’, gratie te verlenen. Na 27 jaar gevangenschap was het kabinet van mening dat de straf geen doel meer diende. Normaal gesproken werden adviezen over gratieverleningen niet openbaar gemaakt, maar Van Agt wilde de Kamer niet ‘voor een voldongen feit’ stellen’ en vroeg daarnaast de Kamer om advies.[2]

Aanvankelijk leek het alsof het kabinet kon rekenen op steun van de Kamer. Dit sloeg compleet om na een door de Kamer georganiseerde hoorzitting. Op 24 februari 1972 werden verschillende belangengroepen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van slachtoffers en verzetslieden. De sfeer was emotioneel en de voorzitter moest geregeld de tribune tot rust manen.[3] Een meerderheid van de sprekers was tegen gratieverlening. Op 29 februari 1972, de dag van het Kamerdebat, verzamelden verschillende protestgroepen zich op het Binnenhof. Het debat zelf verliep over het algemeen beheerst. Veel fracties verklaarden aanvankelijk voor vrijlating te zijn, maar stelden na de hoorzitting hun mening bij.

Duidelijk is dat emotie in zowel de hoorzitting als in het debat een grote rol speelde. Aristoteles noemde emotie (pathos) al als een van de drie middelen van overtuiging, naast een beroep op logica (logos) en een beroep op het karakter van de spreker (ethos).[4] Op welke manier werden deze middelen gebruikt in de hoorzitting en het Kamerdebat? En welke andere retorische instrumenten zijn zichtbaar?

Demonstratie op het Binnenhof tegen de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Hans Peters, Nationaal Archief / Anefo.

Demonstratie op het Binnenhof tegen de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Hans Peters, Nationaal Archief / Anefo.

Beroep op emotie

In de hoorzitting deden de slachtoffers met name een beroep op pathos om de Kamerleden te overtuigen zich uit te spreken tegen de vrijlating. Slachtoffers vertelden aangrijpende verhalen over hun ervaringen in de concentratiekampen. Sommige sprekers hadden de gruwelijkheden van de Drie van dichtbij meegemaakt. Ook illustreerden slachtoffers hoe het kampverleden doorwerkte in hun dagelijks leven.[5] Voorstanders van vrijlating werden geregeld onderbroken door emotioneel geroep uit de zaal.

De verhalen maakten indruk. In het Kamerdebat benadrukten veel Kamerleden de emotionele lading van de hoorzitting en stelden in ‘gewetensnood’ te zitten. Men erkende dat het debat grotendeels om emotie draaide, maar men kon daar in dit geval niet omheen.[6]

Een zinloze straf?

Voorstanders van de vrijlating deden vooral een beroep op logos. Een belangrijk argument was doelmatigheid: voorstanders van vrijlating waren van mening dat in het geval van de Drie de straf geen doel meer diende. Zij beriepen zich hierbij op de betekenis van de Nederlandse rechtsstaat waarbij iedereen, zelfs oorlogsmisdadigers, recht heeft op een eerlijke behandeling.

Dit schoot bij slachtoffers en hun vertegenwoordigers in het verkeerde keelgat. Zij weerlegden de logica van de voorstanders met pathos. Omdat slachtoffers ook levenslang met hun leed moesten leven, verdienden de Drie het niet om vrij te komen: wij levenslang, zij levenslang, was het argument.[7]

Ook bestreed men de zinloosheid van de straf. Van Agt deed een beroep op pathos door te stellen dat het jaarlijkse verzoek om gratiëring steeds opnieuw leed veroorzaakte bij de slachtoffers en dat het daarom beter was de Drie vrij te laten. Bij de hoorzitting meenden slachtoffers en specialisten echter dat de vrijlating uiteindelijk meer leed en pijn zou veroorzaken. Men waarschuwde zelfs voor een toename van het aantal zelfdodingen als de Drie in vrijheid werden gesteld.[8] Men gebruikte dit als belangrijk argument om te benadrukken dat de gevangenisstraf van De Drie nog wel een doel diende, namelijk de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de samenleving.

Uitdrukkingen van leed

Veel slachtoffers gebruikten metaforen van lichamelijke pijn als retorisch instrument om hun leed te verwoorden en hiermee pathos te versterken. Ze spraken vaak over ‘wonden die opnieuw openscheuren’ en ‘opengereten wonden’. Dit geeft aan hoe diep het leed zat en hoe pijnlijk (soms zelfs letterlijk) het verleden voor de slachtoffers nog was. De Kamer nam deze metaforen over. Meerdere fracties stelden dat ze zich er bewust van waren dat er nu ‘wonden geopend zijn’, dat ze niet meer moesten ‘kerven, branden en snijden’ maar dat ze begrip moest hebben voor degene die ‘de wonden nog dagelijks voelen schrijnen’.[9]

Applaus vanaf de tribune tijdens het debat in de Tweede Kamer over de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.

Applaus vanaf de tribune tijdens het debat in de Tweede Kamer over de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.

Tegenstanders tegen tegenstanders

Wat ook opvalt in het Kamerdebat is dat iedereen zich definieerde als een ‘tegenstander’. De ene groep sprak zich uit tegen vrijlating, de andere tegen voortzetting van de straf.[10] Hier is een opvallende parallel waar te nemen met andere maatschappelijk gevoelige debatten, zoals het abortusdebat.[11] Door te kiezen voor de formulering ‘tegenstander van voortzetting van de gevangenisstraf’ poogde men neutraler en genuanceerder over te komen dan door zich uit te spreken voor vrijlating van oorlogsmisdadigers. Daarnaast had de bewogen hoorzitting indruk gemaakt en maakte de emotionele betogen van de slachtoffers het bijna onmogelijk zich expliciet voor vrijlating uit te spreken.

Een retorische oplossing was de Drie te framen als iets waar de Nederlandse samenleving van af moest: ‘afval’ dat ‘over de grens gestort’ diende te worden of een ‘gezwel’ dat ‘uitgesneden’ moest worden. Van Agt gebruikte vaak de term ‘uitstoting’ in plaats van ‘vrijlating’. [12] Op deze manier benadrukten de voorstanders van vrijlating hun solidariteit met de slachtoffers.

Ook werd betoogd dat de beslissing over gratiëring eigenlijk helemaal niet bij de Kamer behoorde te liggen maar bij de Kroon, oftewel de regering. De Kamer moest nu een uitspraak doen over een zeer beladen kwestie terwijl dit eigenlijk niet haar taak was.[13]

Schuld, leed, begrip en onbegrip

Deze hoorzitting liet zien hoe Nederland met zijn oorlogsverleden worstelde. Wat doorklonk was het gevoel bij de slachtoffers niet begrepen te worden. Ze hadden het idee dat hun leed niet werd erkend en dat dit werd bezegeld met het vrijlaten van de Drie.[14] Het feit dat Van Agt zich in 1971 ‘ariër’ had genoemd, hielp hier niet bij.

De parlementariërs waren zich hier bewust van en velen verklaarden zich dan ook solidair met de slachtoffers en verzetslieden. Ook noemden ze het voornemen van de regering een teken van onbegrip van het leed van de slachtoffers en getroffenen. Veel sprekers tegen de vrijlating waren slachtoffers, verzetshelden of psychiaters die slachtoffers behandelden. Deze ‘ervaringsdeskundigheid’ versterkte hun ethos en droeg bij aan de overtuigingskracht van hun betoog. Veel Kamerleden erkenden dit en lieten weten dat voor hen de argumenten van de slachtoffers het zwaarste wogen.[15]

Logos versus pathos: wie wint het?

Joop Voogd (PvdA) diende een motie in die vroeg de gratiëring niet door te zetten. De fracties stemden verdeeld. Een aantal leden stemden principieel tegen de motie omdat ze vonden dat de Kamer hier niet over hoorde te beslissen. Uiteindelijk werd de motie aangenomen met 85 tegen 61 stemmen en besloot het kabinet de Drie niet vrij te laten. Een van de Drie stierf in 1979 in de gevangenis. De andere twee kregen in 1989 alsnog gratiëring en stierven kort na hun vrijlating.

De hoorzitting was een uniek moment uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het legde op een pijnlijke manier de lastige omgang met het oorlogsverleden bloot. Duidelijk werd dat Van Agt met een zuiver juridische bril naar de kwestie had gekeken en niet had voorzien welke heftige emoties er vrijkwamen nadat hij had ingestemd met een parlementair debat over deze kwestie. De emoties zouden de doorslag geven. Logos legde het af tegen pathos.

v.l.n.r. Biesheuvel, Van Agt en Grosheide tijdens het debat in de Tweede Kamer over de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.

v.l.n.r. Biesheuvel, Van Agt en Grosheide tijdens het debat in de Tweede Kamer over de vrijlating van de Drie van Breda, 29 februari 1972. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.