‘De olifant daar in de hoek’, zo refereerde minister-president Mark Rutte tijdens de H.J. Schoo-lezing op 2 september 2013 aan de rol van ‘visie’ in de politiek. Hij had er niets mee. ‘Als “visie” betekent tot in detail voorschrijven waar we over 25 jaar uit moeten komen, dan verzet als liberaal alles in mij zich daartegen. Een land, een samenleving past niet in een mal.’ Rutte toonde zich hier een goede leerling van zijn voorganger Hans Wiegel.

Die liet tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen van het najaar van 1974 duidelijk blijken geen zin te hebben in breed uitwaaierende ideologische vergezichten. Daarmee vormde Wiegel, zo lijkt het, in zijn tijd een uitzondering. Minister-president Joop den Uyl had al in zijn regeringsverklaring verkondigd: ‘Waar visie, waar uitzicht ontbreekt, komt het volk om’. [1] Hij zou blijven streven naar het ideaal van spreiding van kennis, macht en inkomen. De christelijke partijen waren tegelijkertijd voortdurend bezig met het uitdiepen van de ‘grondslag’ van de nieuw op te richten fusiepartij, en namen elkaar ideologisch de maat. Wiegel wilde niets weten van dergelijke ideologische discussies.

‘Verleden jaar hebben in deze Kamer de heren Den Uyl en Andriessen een soort van quasi-filosofische discussie gehouden over het thema “spreiding van macht”. Ik zou graag de wolligheid daarvan dit jaar willen voorkomen’. [2]

KVP-fractievoorzitter Frans Andriessen, die even later sprak, nam de door Wiegel neergegooide handschoen op.

‘[…] De politieke debatten die wij vandaag en in de komende maanden zullen voeren staan – dat is in de discussie van hedenmiddag al duidelijk gebleken – onder de spanning van twee programma’s, twee visies op de samenleving, de socialistische en de christendemocratische. Van de liberale heb ik vanmiddag nog niet veel gehoord.’[Ibidem, p. 313]

Even later ontspon zich een interruptiedebat tussen beide voorlieden.

Wiegel (V.V.D.): […] Ik meen dat het beter is om te praten over wat men precies aan beleid doet. Daar gaat het om in deze vergadering.

Andriessen (K.V.P.): Ik begrijp dat u dit graag afdoet met quasi-filosofie.

Wiegel (V.V.D.): Juist, dat hebt u goed begrepen.

Andriessen (K.V.P.): Ik heb van u nog niet veel echte filosofie over het liberalisme gehoord, ook vanmiddag niet.

Wiegel (V.V.D.): Wij zitten in dit huis om met elkaar te discussiëren over maatregelen van de Regering en niet om elkaar de beginselprogramma’s van onze partijen voor te lezen.

Hans Wiegel in 1974. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.
Hans Wiegel in 1974. Beeld: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.

Andriessen (K.V.P.): Ik lees geen beginselprogramma’s voor. Ik probeer in een concrete maatschappelijke werkelijkheid de toepassing te vinden van die programma’s en actieprogramma’s. Naar mijn mening zouden algemene politieke beschouwingen daartoe bij uitstek de gelegenheid behoren te bieden. Als men die kans krijgt, moet men daarvan ook gebruik maken.

Wiegel (V.V.D.): Zonder meer, maar ik dacht dat men de politiek van een bepaalde partij meer herkent aan datgene, wat die partij uiteindelijk aan beleid presenteert, dan aan een situatie, waarbij men dat beleid niet biedt, maar zich verhult in ‘wollige’ termen, zoals de term “visie”.

Overigens spraken Wiegels opvolgers en Ruttes voorgangers regelmatig tijdens belangrijke Kamerdebatten wel degelijk over de beginselen en uitgangspunten van de VVD. Opvallend genoeg betrof dat Gerrit Zalm, die zich tijdens zijn politiek-bestuurlijke loopbaan één keer te buiten ging aan het ventileren van ideologische vergezichten. Zalm, toch vooral bekend als nationale rekenmeester, verraste vriend en vijand met zijn maidenspeech als Tweede Kamerlid op 18 september 2002. Als fris aangetreden fractievoorzitter zette hij zijn liberale principes uiteen:

‘Wij liberalen gaan uit van het vrije individu dat zich van zijn eigen verstand bedient en daarbij niet onnodig door de overheid wordt ingeperkt. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. De vrijheid van de ene mens eindigt waar de vrijheid van een ander in het gedrang komt. Liberalisme is geen atomisme of ongebreideld egoïsme. Burgers hebben een hang naar onderlinge betrokkenheid en liberalen erkennen dat verlangen.’[3]

Vervolgens verwees Zalm naar David Hume, Montesquieu en Tocqueville. Drie jaar later schetste Jozias van Aartsen, ook al als VVD-fractieleider tijdens de algemene beschouwingen, een vergezicht van Nederland in 2015: ‘Waarom zou Nederland niet het New York van de Europese Unie kunnen zijn? Ons land is zelfstandig, energiek, handelsgericht, cultureel toonaangevend; een land waar de inwoners van houden.’[4] Met ideologie of beginselen had dit niet veel van doen, maar het liet zien dat ook liberalen soms visioenen hebben.